de-reis-67.html

De reis

als de dagen beginnen te lengen
en het weer beter wordt
pompen mensensmokkelaars
geroutineerd hun bootjes

spreken ons moed in, innen hun gelden
verdelen reddingsvesten, mutsen
en flesjes water - de zon kruipt lager
we verdwijnen in het duistere

het donker klinkt gedempt en ritmisch
de motor dreunt, een syncopisch klotsen van golven
en iedereen zwijgt, vol van twijfel en vrees
zelfs vogels laten zich niet horen

de nieuwe maan verduistert de zee
dáár, achter die zwarte horizon
daar is een kans op een beter bestaan
een gloeiend olieboorplatform dient als baken

de hartslag hapert, de boot heeft geen naam
de pols nauwelijks voelbaar
het waait, toch is de lucht zwaar -
gefluisterde woorden stokken in de keel

weifelend wachten we af
kijkend naar duizend sterren aan de hemel
de peilloze donkerte van de diepte
ik word misselijk - het schommelen van de boot

ik wilde gaan, ja, ga maar - een lange omhelzing… toch?
maar jij bleef daar – ja, jouw besluit stond vast
jij bleef verdomd alleen achter, onder vijanden
het huis in puin, kapotte winkels vol met niets

wij gingen, met die kleine koffer -
de deur werd achter ons gesloten
om duizend mijl te lopen
en nu, dit laatste stuk te varen – er is hoop

de schoenzolen zijn versleten
we turen op het kompas, naar de donkerte van de horizon
zie je al lichtjes? we mogen nog niet zingen
wees gerust, we appen je zodra we aankomen

toch, dacht ik al dromend, er is hoop
wees gerust, het gaat zeker lukken
dat containerschip lijkt deze kant op te komen.
kinderen, blijf in vredesnaam rustig….